DE BOUWSTENEN VAN DE MATERIE

De materie  word gevormd door  "E"  energie en   " µ "  de gravitatie energie.

E  en µ  zijn het resultaat van de inwerking op mekaar  van   " licht en zwaartekracht"   C^2    en     G.

zoals      oneindig / oneindig = 1  ,   waarbij  1  het begrensde resultaat is van de inwerking van 2 onbegrensde grootheden.

Zo is de  materie  het begrensde resultaat van twee oneindigheden   " licht   en   gravitatie" .

 

Voor onze aarde

Twee formules   .       E = m * C^2             =  5.36753345E+35

                                           µ = m * G                  = 3.9860044E+14

  Wij kunnen dus zeggen dat   m = E / C^2  =  µ / G

  als enkel µ  groter is dan is de massa groter .  m = E / C^2  Dan zou  C^2  kleiner moeten zijn.

   Hiermee wil ik zeggen dat er een relatie is tussen gravitatie en lichtsnelheid. 

  E  en  µ  zijn beiden aanwezig in de materie en wel in een bepaalde hoeveelheid.

  Als E = 0 dan is er geen materie  m = E / C^2  = 0 / C^2 

  Als µ = 0 dan is er geen materie  m = µ / C^2  = 0 / C^2

   Als één van beiden = 0   dan is er geen materie .    E / C^2    =    µ / G    gaat niet meer op .

   In de materie is   µ   en   E   altijd aanwezig .

   Hieruit volgt   C^2 = ( E / µ ) * G

   Als in een bepaald gravitatieveld    ,  µ  groter is (in de materie) dan kan dat enkel als daar 

   de lichtsnelheid lager is.

   Gravitatie heeft invloed op de lichtsnelheid.

    Als de lichtsnelheid het grootst is dan is de gravitatie het kleinst en omgekeerd.

 

 

Met de gravitatie   µ    word ook de valversnelling berekend , deze neemt af met de afstand ^2

Voor de aarde is de straal  r  =  6378.1366 km

valversnelling = 9.7982867 m/s

zie voorbeeld

 

TOEGEPAST OP ONS AARDSE SYSTEEM

C^2 = 8.99E+10  km/s

G  =  6.6726E-11

Massa aarde  = 5.9722E+24  kg

E aarde = M aarde  *  C^2  =    5.9722E+24  *  8.99E+10  =  5.369E+35

µ aarde  = M aarde * G  =       5.9722E+24  *  6.6726E-11 = 3.985E+14

Dit zijn de hoeveelheden van beide energieën     E    en     µ   

 die nodig zijn om de M  (materie)  van de aarde te vormen. 

Em  aarde   =  E  aarde  /   C^2    =   5.369E+35    /   8.99E+10   =   5.972E+24

Is de massa die kan ontstaan met deze hoeveelheid  E   +    een passende

hoeveelheid  µ .

µm  aarde   =  µ aarde  /  G    =  3.985E+14  /   6.6726E-11          =   5.972E+24

Is de massa die kan ontstaan met deze hoeveelheid  µ   +    een passende

hoeveelheid   E.

Men kan zowel met  E   als  met  µ  de massa  van de aarde berekenen.

  

 

De plaats waar de materie zich bevind in het heelal is op de plaats waar het overeen komt met  de verhouding van  G   en   C^2

Deze verhouding is ergens aanwezig in het (hoofd)zwarte gat  in het universum.

Daar is onze plaats en van daaruit zullen we het heelal waarnemen.

Wij kunnen het bekijken dieper het zwarte gat in , of naar buiten.

Van daaruit meten wij de roodverschuiving of de blauwverschuiving.

Van daaruit meten we stelsels die een snellere tijdsnelheid of tragere tijdsnelheid hebben.

Van daaruit vergelijken wij de stelsels die meer of minder meten voor de lichtsnelheid.

Al onze metingen zijn vergelijkingen met andere stelsels.

Naar de buitenkant is het oneindig ver ,  maar ook naar het centrum toe is het een oneindige opgave. 

Onze plaats in het heelal kunnen we dus niet bepalen , maar toch hebben we een maat , de lichtsnelheid die we meten.